Wilsopvoeding – deel 2
Dat mijn kinderen pas op hun twaalfde een mobiele telefoon krijgen (waarvoor ik eerst met ze heb geoefend), blijkt een goede keuze. In het boek ‘Wilsopvoeding’ van Valentin Wember heb ik namelijk gelezen dat de basis van de wil dan al is gelegd. Dat vind ik een hele geruststelling, iets waar je op kunt vertrouwen. Het zegt echter wel dat de wil nog lang niet helemaal aanwezig is, en dat betekent dus dat de kinderen ons echt nog nodig hebben. Bij veel meer dan we soms denken. Het boek ‘Wilsopvoeding’ blijft me inspireren. Ik schreef er al eerder over, maar wil graag nog meer met jullie delen van de inzichten die dit boek me biedt.
Wember legt uit dat de basis van de wil wordt gelegd in de basisschoolleeftijd. Die ontwikkelt zich verder gedurende het 14e tot het 21e levensjaar, om daarna pas uit te kristalliseren. Wetenschappelijk onderzoek laat zien dat de hersenen zich van achteren naar voren ontwikkelen en het stukje waarmee je goede beslissingen kan nemen is pas laat af, pas rond je 25e. Volgens Steiner kun je de basis van de wil voeden met zang en spraak. Met beweging, het liefst zoiets als free running waarbij de wil heel actief moet zijn. Met name nat-in-nat-schilderen is goed voor de wil, het stimuleert om de kleuren van binnenuit te laten ontstaan op het papier. Maar ook herhaling is essentieel. Dat laatste herken ik vanuit mijn werk als leerkracht: het is belangrijk om te spelen met herhaling van de lesstof. En om dat te doen zonder dat het saai wordt, is nog een hele kunst. Je moet herhalen met een opbouw en steeds dat vlammetje vast zien te houden.
Wat ik heel mooi vond om te lezen, was een stukje over hoe om te gaan met wilszwakke kinderen. Dat zijn kinderen die doorgaans veel antipathie opwekken bij hun opvoeders. De kunst om ook hun wil te sterken, zit ‘m in het zoeken naar empathie voor het kind. Door jezelf te dwingen goed naar het kind te kijken en na te gaan waar je empathie kunt vinden. Kinderen die voor school gaan, ondanks hun volle gevoelsleven waarin van alles gebeurt wat juist niet met enige vorm van de lesstof te maken heeft, hebben vaak goed contact met hun docent. Dat komt omdat er empathie is.
Op school merk ik bij het lesgeven dat als ik ordeproblemen heb, ik op drie fronten kan kijken: Klopt mijn aanbod (te moeilijk, te makkelijk, krijg ik het vlammetje aan)? Klopt mijn structuur (zijn de opdrachten duidelijk, is het duidelijk wat we gaan doen)? En klopt het contact? Laatst had ik ordeproblemen in een klas en had ik me veel te veel op de inhoud van het werk geconcentreerd, schriften gecontroleerd, toetsen nabesproken… Toen ik alles even liet voor wat het was en contact ging maken met de kinderen – kleine gesprekjes, klassikaal, actief bij de deur staan en ze begroeten – kwam ineens de rust en de empathie weer terug. Kinderen die bijvoorbeeld te laat komen kun je een sanctie geven die ze niet fijn vinden, zoals om 8:00 op school komen, of nablijven. Een denkfout die we veelal maken, is dat de straf dan ook echt vervelend moet zijn, maar om empathie te doen groeien is het om 8:00 komen op zich al vervelend genoeg en kun je deze tijd ook omzetten in tijd waarin je contact kunt maken. Samen ontbijten, samen de lokalen schoonmaken… Thuis gebruik ik vaak de afwas als middel om iets goed te maken voor ze, en als ik ze help met afdrogen win ik dubbel.
Meer columns lezen van Martine Hoogerwerf?
Martine Hogerwerf is lerares wiskunde en moeder van drie zonen die op de vrijeschool zitten.