Allerzielen brengt de levenden en de doden bij elkaar
Het is maar een klein en stil gebaar: een kaarsje opsteken voor een dierbare overledene. Veel mensen doen het, af en toe of regelmatig. Steeds meer mensen merken immers dat de wereld van de gestorvenen heel concreet is, en soms verrassend dichtbij. Uit oude tradities rond het gedenken van de doden blijkt dat in het verleden mensen dit ook zo beleefden.
Tekst: Tineke Croese
Beeld: Bea Straver
De maand november staat van oudsher in het teken van de dood. Op 1 november, Allerheiligen, wordt de hulp van de heiligen gevraagd. Allerzielen op 2 november is traditioneel de dag waarop de kerk de gestorvenen gedenkt. Op 3 november, Hubertusdag, begint het jachtseizoen. Bovendien was november ooit de maand waarin het varken werd geslacht om in de wintervoorraad ham, worst en spek te voorzien. Ook in de natuur heerst de dood. November toont met mist en regen, met korte, lichtloze dagen de grauwe, troosteloze kant van het sterven: de dood als het einde van alle leven.
Wederzijdse betrokkenheid
Toch hebben mensen nooit echt geloofd dat het leven eindigt bij de dood. Zelfs de meest primitieve stammen vereerden hun voorouders. Ook zij wisten dat hun doden in een andere wereld met hen verbonden bleven. Allerzielen en Allerheiligen zijn de verchristelijkte versies van Keltische voorouderfeesten. Vóór het begin van de jaartelling geloofden de mensen dat de ziel na de dood in een onderaards rijk van mist en nevel kwam. Dat dodenrijk leek in de kille, mistige novemberdagen omhoog te komen naar de wereld van de levenden. Volgens de Kelten kwamen de zielen van hun voorouders weer even op aarde om vruchtbaarheid te schenken aan het vee en de akkers van hun nakomelingen. Zij zetten op hun beurt voedsel neer waarmee de zielen van de voorouders zich konden versterken. Zo bekommerden de levenden zich om het welzijn van de doden in de onderwereld, en schonken de doden de levenden wat ze voor hun bestaan op aarde nodig hadden.
Diezelfde wederzijdse betrokkenheid is er ook bij Allerzielen en Allerheiligen. Op Allerzielen wordt gebeden voor de zielen van de gestorvenen. Onze aandacht steunt hen bij de loutering ‒ het vroege christendom sprak van ‘vagevuur’ ‒ die elke ziel in het leven na de dood doormaakt. De ziel legt daarbij alles af wat haar aan de aarde bindt. Eenmaal gelouterd betreden de zielen de hemel en worden net als de heiligen in figuurlijke zin de ‘voorouders’ aan wie wij op aarde een voorbeeld kunnen nemen en wier hulp we kunnen inroepen, als het op aarde even te moeilijk voor ons wordt.
[tekst loopt door onder afbeelding]
De ene wereld van levenden en doden
De levenden kunnen dus ‘in gesprek’ zijn met de overledenen. De dood is geen grens tussen twee werelden, maar een overgang van de ene fase naar de andere. Je kunt de zielen van de levenden vergelijken met waterdruppels die samen plasjes, rivieren, meren en zeeën vormen. Voortdurend verdampen er druppels. Ze verliezen hun stoffelijke vorm en stijgen onzichtbaar op in de lucht, maar ze blijven deel uitmaken van de waterkringloop. Zo blijven ook de zielen van de doden, ook al zijn ze onzichtbaar, deel uitmaken van de hele mensheid en er komt een moment dat ze terugkeren, zoals de waterdruppels terugkeren als regen of sneeuw. De kringloop van het water vormt één geheel, net als de levenden in de zichtbare wereld één geheel vormen met de gestorvenen in de onzichtbare wereld. Dat wisten mensen in het verleden en wij lijken ons daar nu ook langzaam van bewust te worden.
De levende vlam
Nog niet zo lang geleden werd Allerzielen alleen door katholieken gevierd met een kerkelijke plechtigheid en een bezoek aan de begraafplaats. In Zuid-Amerika doen ze het uitbundiger: daar eten mensen op de graven de lievelingsgerechten van hun doden en laten ze vliegers voor hen op. Bij ons krijgt Allerzielen steeds vaker aandacht van mensen zonder kerkelijke richting, op zoek naar rituelen. Ze voelen concreet dat ze over de grenzen van de dood met hun geliefden verbonden blijven, en willen daar graag met een ritueel vorm aan geven.
Hoe kunnen de gestorvenen ons bereiken? We weten intuïtief hoe en ik denk niet dat dat in de loop van de eeuwen wezenlijk is veranderd: door stilte en aandacht, bewustzijn voor de overledene en zijn vragen. Het opsteken van een kaars is een ritueel om die aandacht, dat bewustzijn te versterken. Het meest onstoffelijke op aarde, de levende vlam, maakt ons van binnen stil. Misschien zien we in die vlam de lichtvonk die elke mensenziel is, of ze nu op aarde leeft of bij de sterren is. In onze voorstelling leven de zielen van de doden ver weg, in de wereld van de sterren, maar in onze beleving zijn ze soms vlakbij. Ver weg en toch vlakbij ‒ de levende, bijna onstoffelijke vlam die stilte en aandacht brengt, brengt ook levenden en doden bij elkaar.
Dit artikel verscheen eerder in Antroposofie Magazine 11, september 2018.