Wel of geen orgaandonor worden?
Waarom wil iemand wel of geen orgaandonor worden? Is een beslissing hierover wel zo
eenvoudig als de overheid ons voorspiegelt? Rudolf Steiner liet zich nooit uit over orgaandonatie, die bestond nog niet in zijn tijd. Zijn pleidooi voor persoonlijke verantwoordelijkheid lijkt echter een nuttig vertrekpunt voor de huidige discussie.
Tekst: Nard Besseling
In het houten postbakje waarin ik wat oude brieven en folders bewaar, ligt nog de brief van het Donorregister, die ik jaren geleden ontving. Met een simpel kruisje kon je daarop
aangeven of je orgaandonor wilde zijn of niet. Ik heb nergens een kruisje gezet, niet bij ‘ja’ en niet bij ‘nee’, en de brief nooit teruggestuurd. Onlangs nam de Tweede Kamer een wetsvoorstel aan dat er in het kort op neerkomt dat we allemaal automatisch orgaandonor zijn, tenzij we aangeven dat niet te willen. Nu is het nog zo dat je alleen donor bent als je dat uitdrukkelijk hebt aangegeven. Het nieuwe wetsvoorstel in de vorm van ‘ja – tenzij’ heeft kennelijk de bedoeling om het aantal donoren fors te doen stijgen, want er wachten veel mensen op een nieuw orgaan. Maar de eerste tekenen wijzen juist op een daling: veel mensen hebben hun aanvankelijke ‘ja’ weer ingetrokken en nog meer mensen hebben nadrukkelijk aangegeven geen donor te willen zijn. Hoe komt het toch dat donor worden voor veel mensen zo moeilijk is?
Levens redden
In haar publiciteitscampagne wil de overheid vooral laten zien dat orgaandonatie iets is waar we niet al te ingewikkeld over zouden moeten doen. Via orgaandonatie kun je immers levens redden. Wie kan daar nu tegen zijn? Wie gunt iemand anders nou niet een langer leven met een nieuw orgaan? Voor veel mensen is deze vorm van levens redden echter niet ongecompliceerd. Het is niet ‘zomaar’ het afstaan van een nier, een lever of een long na het overlijden. Voor mijzelf weet ik heel goed waar de schoen wringt. Orgaandonatie na mijn dood is me veel te anoniem en ik weet helemaal niet of ik er geen gevolgen van ondervind die ik nu niet kan overzien. Dat hangt samen met hoe ik tegen het leven en de dood aankijk. Ik ben ervan overtuigd dat ik na mijn dood voortbesta in een geestelijke hoedanigheid. Ook dat ik na mijn sterven mezelf langzaam losmaak van mijn lichaam en van al het aardse. Wat gebeurt er dan met dat orgaan van mij dat zich levend en wel in het lichaam van een ander bevindt? Materieel gezien is het niet meer bij mij, maar is dat spiritueel ook zo? En wat betekent het dan voor mij en voor de ontvanger dat dit orgaan niet met mij is meegestorven? Is er contact mogelijk met de ontvanger na mijn dood en hoe gaat dat in zijn werk? Allemaal vragen waarop ik geen concrete antwoorden heb omdat ik het nog niet heb meegemaakt.
Verbondenheid
Je kunt natuurlijk ook een orgaan afstaan tijdens je leven. Aan een dierbaar iemand die bijvoorbeeld een nier nodig heeft om te overleven. Dat ziet er meteen anders uit. Als ik de ontvanger ken en al een band heb met die persoon – misschien is het wel mijn kind of mijn broer – dan zou ik, denk ik, niet aarzelen een nier af te staan. De onderlinge verbondenheid zou het dragen van de mogelijke gevolgen – mijn nier gaat namelijk echt een ander leven leiden – een stuk rustgevender maken. Ik weet voor wie ik het doe en ik kan de draagwijdte van mijn besluit daardoor redelijk goed overzien. Die verbondenheid mis ik bij het anonieme afstaan na de dood. Vragen over de band tussen gever en ontvanger blijven echter binnen de nieuwe wet geheel onzichtbaar. De overheid doet net of de relatie tussen gever en ontvanger en een mogelijk voortleven na de dood er niet toe doen. Is het daarom voor mensen zo moeilijk een besluit te nemen? Het wel of niet willen afstaan van een orgaan hangt voor mij wel degelijk af van het feit of ik me verbonden kan voelen met degene die mijn orgaan nodig heeft.
Niet weten
Het bovenstaande vormt nog geen goed antwoord op mijn vragen rond orgaandonatie na de dood. Dat komt doordat ik alleen maar een algemeen beeld heb van wat er met mij na de dood gaat gebeuren, concrete ervaringen mis ik. Als ik op basis van dit vage weten een negatief besluit zou nemen, zou ik voorbijgaan aan de nood van degene die op een orgaan zit te wachten. Of moet ik me in mijn zoektocht wel richten op wat ik denk te weten over hoe mens en wereld in elkaar zitten? Meer uitzicht biedt misschien de vaststelling dat niemand van ons in feite echt weet wat ons na de dood te wachten staat. We moeten het immers nog concreet meemaken. Is het daarom niet zinvoller om van een niet-weten uit te gaan? Ontstaat er dan niet een meer heldere kijk op een andere wijze van omgaan met deze levensvraag? Gaan we dan zien dat het niet-weten ook een band kan scheppen met mensen die een andere visie op leven en dood hebben? Het gaat bij orgaandonatie om iets heel ingrijpends, het gaat om het besluit iets wezenlijks van jezelf af te staan om het verder leven van een ander mens mogelijk te maken. Jij en de ander, daar draait het om. Een besluit hierover maak je niet op basis van je wereldbeeld, eerder vanuit een diep gevoelde intuïtie. Het is een puur individuele keuze, die je niet hoeft te verantwoorden. Je keuze zou alleen in overeenstemming moeten zijn met jezelf en je eigen geweten.
Verantwoordelijkheid
In de eerste decennia van de twintigste eeuw, toen Rudolf Steiner zijn antroposofie ontwikkelde, was er nog geen sprake van orgaandonatie. Dat werd medisch pas later mogelijk. Steiner heeft hierover dus ook nooit een standpunt ingenomen. Het is de
vraag of hij dat gedaan zou hebben als het in zijn tijd wél een item was geweest. Ik denk het niet. Voor Steiner was persoonlijke vrijheid iets heiligs. Hij wilde dat mensen de resultaten van zijn eigen geestelijk onderzoek niet klakkeloos aannamen, maar alles wat hij beweerde zelf in de praktijk van het leven zouden toetsen. Antroposofie die niet gebaseerd was op persoonlijke ervaringen, leek hem waardeloos. Bij individuele vrijheid hoorde voor Steiner ook persoonlijke verantwoordelijkheid. Beschouw alles wat je in het leven doet en alle gevolgen van je handelen als iets wat onlosmakelijk met jou verbonden is, zou zijn motto kunnen zijn. Dit hangt samen met Steiners karmabegrip: elke beslissing die je neemt en alles wat je doet, zal nieuwe kansen en omstandigheden in je levenslot creëren, soms in het hier en nu, maar vaak in een volgend leven. Vanuit dit karmische gezichtspunt ziet een beslissing over wel of niet orgaandonor worden er al anders uit, vrijer. Ik kan het altijd doen, op voorwaarde dat ik me ervan bewust ben dat het gevolgen kan hebben die ik nu nog nauwelijks kan overzien. Ben ik sterk genoeg om die te dragen? Wat betekent het voor mij dat ik iemand anders een langer leven bezorg? Dat zijn de vragen waar het volgens mij om gaat.
Dit artikel verscheen eerder in Antroposofie Magazine. Lees hier meer inspirerende artikelen over antroposofie in de praktijk.